Dahou Naili (Marokko, 1945)

Houwersdiploma
Dahou Naili is geboren in Nador, een provincie aan de oostkust van Marokko. Hij was de jongste van een groot gezin. “Mijn vader is drie keer getrouwd geweest. Ik heb vijf echte zussen, zes halfzussen en vier halfbroers. We woonden met zijn allen op de boerderij van mijn vader. Er waren geiten, schapen, een paar koeien en muilezels om het land te bewerken.”
Als enige van het gezin ging Dahou Naili naar school en haalde zijn middelbare school diploma.
“In 1964 heb ik mijn oom gevraagd of hij me kon helpen een paspoort te krijgen. Ik wilde naar Europa, want de toekomst zag er voor mij in Marokko heel somber uit.” In maart 1965, hij was toen twintig jaar, vertrok hij uit Marokko om in Duitsland in de mijnen te gaan werken. Uiteindelijk kwam hij in Hoensbroek terecht. “Ik had nog nooit van Nederland gehoord, maar vond meteen een baan als mijnwerker bij de mijn Oranje Nassau II. We kregen slaapplaatsen in De Dem, een barakkenkamp waar allemaal Marokkaanse mijnwerkers woonden. Ik ben de eerste Marokkaan die een houwersdiploma heeft gehaald.”
Toen hij in 1969 hoorde dat de mijnen gesloten zouden worden, solliciteerde hij bij Daf. Tot zijn VUT, in 2006, werkte hij bij dit bedrijf.
“In juni 2010 ben ik gepensioneerd en komt het pensioen van de mijnen en Daf, en dan krijg ik AOW.” Hij weet nu al dat hij hierop tien procent gekort wordt.

 Iedere zomer naar Marokko
Zijn eerste huwelijk werd voltrokken in 1978, met een Nederlandse vrouw. Met de twee kinderen uit dit huwelijk heeft hij nauwelijks nog contact. In 1984 trouwde hij met een Marokkaanse vrouw die hij op vakantie in Marokko ontmoette. Met haar heeft hij drie kinderen. Het huis waar ze nu wonen, kocht hij in 1996. Daarvoor woonde hij met zijn gezin in huurwoningen.
“Sinds ik met een Marokkaanse vrouw getrouwd ben, probeer ik om het jaar naar Marokko te gaan. Van 1973 tot 1983, dus tien jaar lang, ben ik er niet geweest. Nu ik niet meer werk gaan we meestal ieder jaar, vijf tot zes weken. Ik heb een broer in België, een broer en een zus in Duitsland, een broer in Nederland. De rest van de familie woont in Marokko. Als ik in Marokko ben, bezoek ik mijn zussen. Ik ga niet omdat ik heimwee naar mijn familie heb, maar voor het klimaat en de cultuur.”

Ik wil de mensen begrijpen
Dahou Naili heeft verschillende cursussen gevolgd om Nederlands te leren. “Ik ben altijd nieuwsgierig, ik wil de mensen begrijpen, ik wil de krant kunnen lezen. De eerste vijf jaar, van 1965 tot 1970, was alles nog vreemd voor mij, toen durfde ik niet veel. Er was geen begeleiding in die jaren, niemand maakte je wegwijs. Dat moest je allemaal zelf doen.
In 1970 begon het voor mij, ik werkte bij de Daf en begon wat Nederlands te leren. Daf haalde toen duizend Marokkanen in Marokko en vroeg mij als tolk. Dat heb ik vijf jaar gedaan. Daarna heb ik bij Daf gewerkt als magazijnmeester. Ik was helemaal geïntegreerd, ik had Nederlandse vrienden, ik ging op stap, was met een Nederlandse vrouw getrouwd. Als je onder de mensen komt, leer je Nederlands.”

Teleurgesteld
Veel Marokkaanse ouderen spreken nauwelijks Nederlands. “Ze hebben altijd gedacht dat ze terug zouden keren. In de eerste jaren dacht ik ook dat ik rijk zou worden en terug zou gaan. Maar in 1968 ging ik voor de eerste keer op vakantie naar Marokko en besefte: Als ik een huis wil kopen in Marokko moet ik honderd jaar werken, want ik verdien maar honderd gulden per maand. Toen besloot ik dat ik een leven moest opbouwen in Nederland.”
Dahou Naili voelt zich een echte Nederlander en is dan ook erg teleurgesteld door de toenemende discriminatie. “Mijn zoon van 21 wilde laatst met drie Nederlandse vrienden naar een discotheek. Een uur later belt hij ons: ‘Papa kom je me halen. Ze laten me niet binnen.’ Zijn drie vrienden werden wel binnen gelaten. Dat was voor hem een grote klap. De laatste jaren denk ik toch wel eens, als ik in Marokko over een markt loop: Ik hoor hier. Als mijn kinderen een toekomst zouden kunnen hebben in Marokko, was ik al lang vertrokken.”

Marokkaans handwerk
In de jaren zeventig bestonden er nog geen Marokkaanse verenigingen. Dahou Naili richtte in 1987 de stichting Marokkaanse Gemeenschap op. “We organiseerden culturele activiteiten, we lieten Nederlanders kennismaken met onze cultuur. Zo organiseerden we elk jaar een soort markt met Marokkaans handwerk en Marokkaans eten.”
Tot zes jaar geleden was Dahou Naili voorzitter van de stichting. Tegenwoordig is hij bestuurslid van het Provinciaal Platform Minderheden en is lid van de Adviesraad WMO in Heerlen.

Geen speciale voorzieningen
Volgens Dahou Naili verwachten Marokkaanse ouders niet meer dat hun kinderen voor hen zullen zorgen als ze ouder worden. Ze weten dat hun kinderen werken en weinig tijd hebben. “Marokkaanse ouderen zouden graag oud willen worden op een plek waar faciliteiten voor hen zijn, zodat ze kunnen bidden en waar ze geaccepteerd worden als moslim. Oud worden in Marokko is uitgesloten, want daar zijn geen voorzieningen, ook geen medische, zoals in Nederland.”
Hij vindt het jammer dat er in Heerlen en omgeving geen speciale voorzieningen voor Marokkaanse ouderen zijn. “We missen een plek waar ouderen terecht kunnen, waar ze bij elkaar kunnen zitten en een kopje thee kunnen drinken. De enige plaats waar de mensen welkom zijn, is de moskee.”
Wel zijn er voorlichtingsavonden en wordt gewerkt met WMO-ambassadeurs die voorlichting geven aan migranten. Dahou Naili is ook zo’n ambassadeur. “Als mensen vragen hebben, kunnen ze altijd terecht bij ons. Dat kan ook bij het zorgloket, waar ook een tolk geregeld kan worden.

Een vergeten groep
Dahou Naili lijdt aan de ziekte van Crohn. Door de medicijnen heeft hij diabetes gekregen, een ziekte waarmee veel oudere Marokkanen te maken hebben.
Hij noemt de oudere Marokkanen een vergeten groep. “Er zijn verschillende bijeenkomsten over de mijnen, maar men praat helemaal niet over de Marokkanen die in de mijnen hebben gewerkt. De Marokkaanse ouderen hebben altijd laag betaalde banen gehad in de mijnen en geleefd van het minimumloon. Ze hebben nauwelijks de gelegenheid gehad om via cursussen hogerop in een organisatie te komen. Ze hebben weinig geld en klagen over hun gezondheid. Ze hebben nauwelijks contact met de Nederlandse samenleving. Ze zitten altijd bij elkaar en praten over hun problemen. Onze ouderen vervelen zich dood. Wat hebben ze hier nog? Alle open plekken zijn volgebouwd. Heerlen heeft niet eens een park midden in de stad waar de mensen kunnen wandelen en op een bank kunnen zitten.
Kijk naar mij. Ik ben geïntegreerd, ik ken de taal, maar af en toe denk ook ik: Wat moet ik doen? Waar moet ik naartoe? Dan trek ik mijn joggingpak aan en ga een eind lopen. Als ik straks ouder word, wat moet ik dan?”

Tekst: Willy Hilverda, Geschiedenislab
Fotografie: Robert de Hartogh

Ga terug