De buren groetten me nooit
Es Fabre werd in 1935 geboren in Paramaribo, als een van de middelste van twaalf kinderen. Haar vader was bouwvakker, haar moeder werkster bij de stichting Bethesda die een ziekenhuis voor leprapatiënten beheerde.
Na de mulo ging ze werken in de verpleging. “Toen kwam ik mijn man tegen en trouwde op mijn twintigste. Ik was meteen zwanger en stopte met werken. Mijn man was bouwvakker.”
Ze kreeg een meisje en drie jongens. In 1966 besloot haar man om economische redenen naar Nederland te gaan om werk te zoeken. Een jaar later volgde de rest van het gezin.
Zo kwam Es Fabre terecht in Leiden. “Mijn man werkte bij de spoorwegen. Ik had niet meteen werk, en toen ik eenmaal gesetteld was, verveelde ik me ontzettend. Het was een hele nare tijd voor mij, ik was verdrietig en voelde me eenzaam. Buiten was het grijs en grauw en ik had heel weinig contact met andere mensen. Drie van mijn zussen woonden in Nederland, maar allemaal ergens anders. We woonden in een blanke buurt, wij waren de eerste donkere mensen. De buren waren erg afstandelijk, ze groetten me nooit. Onbekend maakt onbemind, dat gold toen heel erg.”
In 1975 is ze gescheiden. Ze woont alweer bijna twintig jaar samen met een Nederlandse man die tijdens zijn werkzame leven vertegenwoordiger was. Haar ex-man is tien jaar geleden overleden.
Ik moest eruit
In de gang hangt een schilderij. “Toen ik in Nederland kwam, had mijn man het huis al ingericht. In de woonkamer hing dat schilderij. Daar zat ik op de bank naar te kijken en dacht: Die twee oude mensen, ze komen nooit waar ze naartoe willen. Het ziet er zo koud uit, en toch zijn ze de deur uitgegaan. In die tijd dacht ik dat ik me nooit thuis zou voelen in Nederland.
Toen we gingen scheiden, nam mijn ex-man het schilderij mee. Na zijn dood zei mijn middelste zoon: ‘Jij moet dat schilderij nemen, want jij zat er vroeger altijd naar te kijken.’ Ik heb nooit in de gaten gehad dat mijn kinderen dat hadden gezien.”
Toen haar jongste kind naar school ging, vond ze een baan in het Sint-Elisabethziekenhuis. “Ik werkte er halve dagen. Ik moest eruit, ik wilde tussen de mensen. Op het werk voelde ik me heel anders dan thuis.”
Blanke buurt
“We kwamen in juni in Leiden wonen, het was volop zomer. We woonden pal tegenover buitenzwembad De Zijl. Het was heel warm, maar mijn kinderen mochten van de badmeester niet in het zwembad komen. Ook de zomer daarna mocht het niet. Niemand in de buurt zei er wat van. Maar om de hoek woonde een groot gezin, zo’n gezin dat door de buurtbewoners als asociaal werd bestempeld. De dochter woonde met haar man en kinderen in. Maar dat gezin heeft er wel voor gezorgd dat mijn kinderen in het zwembad mochten. De schoonzoon is met de kinderen naar de badmeester gegaan en heeft gezegd: ‘Voortaan gaan deze kinderen ook naar het zwembad. U heeft daar niets over te vertellen.’ De rest van de buurtbewoners wist het wel, maar durfde er niets over te zeggen. Pas jaren later vertelden ze me dat ze het wisten.”
Vrijwilligerswerk
Nadat ze haar verpleegsteropleiding had afgemaakt, kreeg Es Fabre in 1970 een baan bij het Academisch Ziekenhuis Leiden. In 1989 kreeg ze rugklachten en besloot de verpleging te verlaten. Ze volgde een opleiding tot pedicure en werkte als zodanig tot haar 65e bij een stichting voor ouderenzorg. Ze leeft nu van een pensioen en een AOW-uitkering. “Ik word op mijn AOW gekort, net als de meeste Surinamers, maar ik heb niet uitgezocht om hoeveel het gaat.”
Es Fabre is zeer actief. Ze surveilleert bij de hogeschool, is simulatiepatiënt bij het Academisch Ziekenhuis, doet vrijwilligerswerk bij een kerk, is actief lid van de SP en zit bij een cabaretgroep: Tamtam. De groep bestaat uit drie Surinamers en tien Nederlanders en repeteert elke vrijdagochtend.
Met haar tweede man heeft ze veel gereisd, onder andere naar Indonesië. Ook gaat ze vaak met hem op pad om musea te bezoeken. “Als we vrij reizen hebben, kijken we welk museum we nog niet kennen en wat ons leuk lijkt. Daar gaan we dan naartoe.”
Voor Elkaar
Op donderdagmiddag gaat Es Fabre naar bijeenkomsten van Voor Elkaar, een initiatief van stichting Radius. De groep bestaat uit tussen de vijftig en zestig Surinaamse en Antilliaanse ouderen. “We delen lief en leed. Als iemand ziek is, sturen we een kaartje en als we iemand een paar weken niet hebben gezien, bellen we om te vragen hoe het gaat.” Iedere donderdagmiddag komen tussen de twintig en dertig groepsleden bij elkaar in het gebouw van Radius in de Merenwijk. Ook ouderen uit andere culturen zijn van harte welkom. Op het programma staan recreatieve activiteiten zoals zingen en knutselen, maar er wordt ook voorlichting gegeven over onderwerpen als valpreventie en de WMO. Een aantal leden van Voor Elkaar treedt regelmatig op met een klederdrachtenshow. Ze laten de klederdrachten zien van de verschillende Surinaamse bevolkingsgroepen zien en geven er uitleg bij.
Hechte familieband
Met haar broers en zussen en neven en nichten die in Nederland wonen, heeft Es Fabre een hechte familieband. Ook is ze regelmatig terug gegaan naar Suriname voor familiebezoek. “We waren van plan om een keer per jaar naar Suriname te gaan, maar de tijd en de gezondheid laten het niet altijd toe. Een paar jaar geleden zijn we een half jaar gebleven. Maar we hebben geen behoefte om er een huis te kopen. Als we gaan, huren we een klein appartement. Dat hebben we altijd gedaan. We zouden wel vaker een half jaar willen gaan, maar we worden ouder en dan zijn er wat gezondheid betreft vaak van die knulligheden zoals ik dat noem. Mijn man is vorig jaar geopereerd en is nog steeds met de nasleep bezig. Zelf heb ik ook een tijdje gekwakkeld.”
Van kouseband tot zuurkool stamppot
Es Fabre houdt zich niet erg met Surinaamse dingen bezig, ook niet wat koken betreft. “Ik ben een alleseter. Van rijst met kouseband tot zuurkool stamppot. Ik houd alleen niet van tuinbonen.” Ook haar kinderen houden zich nauwelijks bezig met Suriname. “Toen we hier kwamen, waren we de enige Surinamers. Ze zijn altijd met Nederlanders omgegaan, hebben Nederlandse vrienden. Mijn dochter is getrouwd met een Surinamer. Zij is een paar keer in Suriname geweest, mijn zonen niet. Mijn dochter weet ook meer van Surinaamse tradities dan ik. Er waren andere dingen in mijn leven waarmee ik me bezig moest houden.”
Aanleunwoning
“Als ik het niet meer kan redden, dan wil ik naar een aanleunwoning, bij de Robijnhof, een zorgcentrum in het Morskwartier. Als het dan echt niet meer gaat, kun je in het zorgcentrum wonen.” Het maakt haar niet uit of het een Nederlands of een Surinaamse zorgcentrum is. “Ik kan met iedereen omgaan.”
In het pand waar ze woont, heeft ze weinig contact met medebewoners. “Mijn zus woont in Amsterdam in een woongroep voor ouderen. Dat is heel gezellig, met een tropische binnentuin en een gezamenlijke ruimte. Daar zou ik wel willen wonen. Het contact met de mensen hier is heel minimaal, dat vind ik wel jammer.”
Tekst: Willy Hilverda, Geschiedenislab
Fotografie Robert de Hartogh